Onderweg kwam een oude man met een zware zak op zijn rug hen tegemoet gelopen. Hij hield de twee broers staande en vroeg naar waar ze op weg waren.
‘Wij trekken van stad naar dorp en van dorp naar stad in de hoop het geluk te zullen vinden’ antwoordden de twee.
‘Ik wil jullie helpen’ zei de oude man. Hij tastte in zijn broekzak en haalde er een handvol gouden muntstukken uit tevoorschijn. ‘Wie van jullie wil deze hebben?’ vroeg hij.
‘Ikke! Ik wil die muntstukken wel hebben!’ zei de oudste van de twee terwijl hij zijn ene hand uitstak.
De oude man tastte vervolgens in zijn andere broekzak en haalde er nu een fonkelend kostbare edelsteen uit tevoorschijn. En opnieuw vroeg hij: ‘Wie van jullie wil deze hebben?’
‘Oh! Ikke!’ antwoordde de oudste broer haastig, terwijl hij zijn andere hand uitstak.
Nu wees de oude man naar de zware zak, die hij nog steeds op zijn rug droeg en vroeg: ‘Wie van jullie wil deze zak van mij overnemen en naar het volgende dorp dragen?’
De oudste broer zei nu niets meer, hij had zijn handen immers meer dan vol. De jongste daarentegen stroopte welwillend zijn mouwen op en bood zijn hulp aan.
Maar de oude man lachte en zei: ‘Je mag ‘m hebben.’
‘Nee meneer, dat wil ik niet, deze zak is van u en niet van mij’, sputterde de jongeling tegen.
‘Tuttut! Neem maar mee. De zak en alles wat erin zit is helemaal en alleen voor jou. Beschouw het als een geschenk’ drong de oude man aan.
De jongste broer wist dat tegenspreken geen zin had en nam de zware zak in ontvangst. Toen hij deze opende, om te kijken wat erin zat, viel hij bijna achterover van verbazing. De zak was van onder tot boven, van voor naar achter en van links naar rechts, om niet te zeggen barstensvol, gevuld met goudstukken en edelstenen!
Toen hij opkeek om de oude man uitvoerig te bedanken, zag hij hem nog net in de verte, achter de horizon, in het niets verdwijnen.